Beknopte historiek Davidsfonds Puurs
De stichting
Op zondag 9 april 1911 werd in Bornem een Davidsfondsafdeling opgericht. De plechtige “inhuldigingsvergadering” werd op paasmaandag 17 april georganiseerd. Ze werd gevolgd door een Vlaamse betoging voor heel het kanton Puurs. Datzelfde jaar al groeide de idee om ook in Puurs een afdeling te stichten, hoewel er heel wat voorstanders waren van een Klein-Brabantse afdeling. Op initiatief van onderpastoor Segers en na een gunstig advies van het “hoofdbestuur” werd op zondag 14 januari 1912 Davidsfonds Puurs boven de doopvont gehouden. Apotheker Vercauteren werd de eerste voorzitter, hoofdonderwijzer Jos. Van den Houte de “schrijver-penningmeester”. Uit het archief en uit persknipsels leren we dat de werking uitgesproken Vlaamsgezind, intensief en erg succesvol was. De 11-juliviering van 1914 is de laatste activiteit waar we weet van hebben. De vervlaamsing van de Gentse Universiteit was er een belangrijk thema. Of er nog enige werking was tijdens de oorlogsjaren, weten we niet.
De Heroprichting
De hiaat tussen 1912 en 1920 kan verklaard worden als een periode van ontreddering en daar zijn de oorlogsjaren niet vreemd aan geweest. Op 18 juli 1920 werd de “heroprichtingsvergadering” gehouden met 54 leden. Even later werd een bestuur gekozen met de heer Baeté, deurwaarder, als voorzitter en Jos. Van den Houte als secretaris-penningmeester. Een opmerkelijke figuur op de achtergrond was E.H. Van Linden, directeur van de Zusters Ursulinen, legeraalmoezenier tijdens de oorlog en oorlogsinvalide. Hij drukte duidelijk een sterk Vlaams-nationale stempel op de bloeiende werking. “Voordrachtavonden” en 11-julivieringen waaraan verenigingen uit de hele gemeente deelnamen, getuigen daarvan.
Een nieuw bestuur met Leopold Pepermans als voorzitter, Désiré De Keersmaeker als ondervoorzitter en E.H. Heylen als secretaris-penningmeester trad aan op 26 mei 1925. De klemtoon zou in de komende jaren meer op het christelijk aspect worden gelegd, hoewel cultuur zeker niet werd verwaarloosd. De aanwezigheid op de vergaderingen was spectaculair met “meer dan 500” als recordcijfer. 1929 was een topjaar met niet minder dan 371 leden.
In 1930 werd Oppuurs een zelfstandige afdeling, wat het ledenaantal tot 350 deed slinken. De bloeitijd was in 1932 over zijn hoogtepunt heen. Vergadering van16 januari 1933: “Niet veel volk. Het Davidsfonds telt maar 250 leden meer”. Dit is het laatste verslag dat werd opgetekend in het verslagboek van 1920 tot 1933 dat in ons bezit is. Voor het vervolg zijn we aangewezen op het archief van Davidsfonds Nationaal, dat door Kadoc in Leuven wordt bewaard, en een map met wat losse knipsels en rekeningen.
Crisis
In het begin van de jaren dertig werd het duidelijk dat de economische crisis zich ernstig liet voelen. Bij het rondhalen van de bijdragen stelde men vast dat ingevolge financiële moeilijkheden het ledenaantal in één klap met veertig terugliep. De verslaggeving in 1931-32 is bovendien erg summier en nauwelijks leesbaar. Vaak wordt niet het eens het onderwerp van de voordachtavond vermeld. Veel meer dan een opsomming is het niet. De gouden jaren waren voorbij. Sociale onrust stak de kop op en dat had ook zijn weerslag op het cultuurleven.
Vanaf 1934 werden de eertijds zo luisterrijke Guldensporenvieringen beperkt tot een Plechtige Eucharistieviering ter nagedachtenis van de overleden Davidsfondsleden. Tussen 1935 en 1939 werden nog wel degelijk activiteiten georganiseerd – zelfs meer dan men kon verwachten – maar de organisatie verliep erg wisselvallig met een dieptepunt in 1936.
Het bestuur, dat in 1935 het hoofd moest bieden aan de crisis, bestond o.m. uit Edgard Bosserez, voorzitter, Desiré De Keersmaecker, ondervoorzitter, E.H. Heylen en Karel Kerremans, verslaggevers.
De oorlogsjaren
Begin september 1939 was de oorlogsdreiging vanuit Duitsland zo ernstig geworden dat verschillende legerregimenten werden heropgericht en de afgezwaaide soldaten tot en met de lichtingen 1933 opgeroepen in een algemene mobilisatie.
Op 18 september richtte het Hoofdbestuur van het Davidsfonds aan alle afdelingen een rondschrijven, waaruit volgend citaat:
“Wij beleven zware dagen; voor het Davidsfonds des te zwaarder, omdat de gewone man in tijd van nood en druk al te gemakkelijk den rug toekeert aan de geestelijke waarden, die wij weten de hoogste te zijn, om zijn zorg heelemaal te wijden aan zijn materieelen kommer. Daaruit groeit kultuur-verlies, zoo niet kultuur-vijandigheid.
Daarom doen wij dringend beroep op den offergeest en de toewijding van onze afdeelingsbesturen: nu meer dan ooit moet kultuurwerk worden geleverd. Om het dreigende kultuurverval te keer te gaan. Om de kultuuraktie hoog te houden, en door die aktie ons volk zelf voor moreele inzinking te redden. Om onzen arbeid van de laatste 20 jaar niet te laten verloren gaan. Het Davidsfonds moet voortwerken!”
Gelet op de dreigende oorlogsomstandigheden drong men er dus op aan de culturele activiteiten niet te staken. Verder werden de taalgrieven van de soldaten in het leger gesteund en werd de Vlaamsvijandige pers aangeklaagd. Het hoofdbestuur vond het echter niet passend al te feestelijke avonden te organiseren. Men moest een zekere soberheid in acht nemen om geen teergevoeligheden te kwetsen. Het hoofdbestuur gaf er zich rekenschap van dat door de mobilisatie van leden de gezelschappen enigszins ontredderd zouden zijn en dat sprekers moeilijker waren aan te werven. In het rondschrijven werden enige suggesties gegeven. Ook deed men een oproep om de wederopgeroepenen gepaste lectuur te bezorgen.
Om de organisatie verder goed te laten verlopen werd gevraagd te laten weten of de verantwoordelijken van de afdelingen nog ter plaatse of integendeel gemobiliseerd waren. “Als er in de allereerste dagen geen antwoord binnenkomt, gaan wij uit van de veronderstelling dat inderdaad alles is gebleven zoals het was, en werken wij van hieruit voort op de bekende adressen”, schreef het hoofdbestuur. Dat er een klimaat van ontreddering aanwezig was, getuigt het feit dat men dit rondschrijven richtte aan de voorzitter, de secretaris en een bestuurslid “in de hoop ten minste één persoon te bereiken die het hoofdbestuur te woord kan staan. Wij vertrouwen erop dat de ergste ramp, oorlog, gespaard zal blijven.”
Dankzij deze oproep – en ondanks het uitbreken van de oorlog – werden nog steeds culturele activiteiten georganiseerd, zij het zeer beperkt.
De naoorlogse jaren
Na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog lag alles in puin, materieel en psychisch. Het zou nog jaren duren eer de culturele activiteiten weer het elan vonden van vroeger. Het aantal verwezenlijkingen kwam moeizaam op gang en onmiddellijk na de oorlog werd eerder de voorkeur aan ontspanning dan aan ernstige onderwerpen gegeven. Goochel- en zangavonden sierden de affiches, maar in gedachten was de oorlog nooit ver weg. Het archief dat DF-Puurs van deze periode ongetwijfeld ooit in bezit heeft gehad, is grotendeels verloren gegaan.
In de jaren vijftig kwam er een heropleving van het verenigingsleven. Het was de tijd van de “bonte avonden”, “de Vlaamse kermissen”, “de crochetwedstrijden”, “de benefietavonden voor het financieren van nieuwe klokken – “klokkenkermis” – of andere goede doelen. De culturele activiteiten ademden dezelfde na-oorlogse sfeer. Er was solidariteit onder de mensen. Ze ontmoetten elkaar op straat. De reislust was nog beperkt, er was geen TV en de filmzalen zaten vol.
De Vlaamsgezinden likten hun wonden; zij werden vaak over één kam geschoren met de collaborateurs. De gewone volksmens maakte het onderscheid niet. Op 11 juli werden nog wel koor- en strijdliederen gezongen, er werd nog wel met vendels gezwaaid, maar geleidelijk zou ook deze romantiek plaats moeten ruimen voor geëvolueerde opvattingen. Ten gevolge van de dynamitering van de oude IJzertoren trok de IJzerbedevaart opnieuw een massa overtuigde flaminganten. Davidsfonds Puurs legde samen met de gewestbond een autobus in om op die Vlaamse hoogdag iedereen de kans te geven op de bedevaartsweide aanwezig te zijn.
In 1950 zag de Puurse DF-bestuursploeg er als volgt uit:
Erevoorzitter E.H. Jozef Heylen,
voorzitter Edgard Bosserez,
ondervoorzitter: Desiré De Keersmaecker,
secretaris, penningmeester en contactpersoon E.H. onderpastoor J. De Roeck.
Bestuursleden waren: Karel Daelemans, Jos Peeters, Albert Verheyden, Achiel Weyns en Amand Verbruggen.
In 1953 kwam er een gevoelige uitbreiding. Raymond Van Assche verdween uit het bestuur, alle anderen bleven. Treden toe: Ernest Loncin, Fred Van Reeth, André Pauwels, Jan Peeters, Jos Scheers en Norbert Joos. Karel Daelemans werd hulpsecretaris.
Op het einde van de jaren vijftig was het oorlogsleed voorbij. Het verenigingsleven kreeg echter overal met een malaise te kampen. Na een tijdelijke heropleving met een groeiend aantal leden ontsnapte de afdeling Puurs evenmin aan een inzinking. De opkomst was meestal erg matig. Behalve voordrachtavonden en filmvoorstellingen vallen er weinig activiteiten te noteren.
In 1958 werd het bestuur nogmaals grondig gewijzigd:
Erevoorzitter werd Edgard Bosserez, die in moeilijke omstandigheden jarenlang voorzitter was geweest. Voorzitter werd Jozef Scheers en ondervoorzitter Jules Peeters, secretaris en contactpersoon mej. Irma Lettani, penningmeester Estella Tersago, andere bestuursleden waren Karel Daelemans, Amand Verbruggen, Jos Peeters, Marcel Waumans, Karel De Cock en André Pauwels.
Op 20 maart 1962 werd alweer een nieuw bestuur verkozen, waarin Lode Cuyckens voorzitter werd, Broeder Overste Aimé van de Broeders van Onze-Lieve-Vrouw van Oostakker ondervoorzitter en Marcel Waumans secretaris. Arthur Hofmans, Paul Van den Bergh, Hypoliet Peeters en Paul Van der Linden traden als nieuwe leden toe tot het bestuur. De vroegere voorzitter Edgard Bosserez bleef erevoorzitter.
In 1964 werd Hypoliet Peeters ondervoorzitter. In 1964 trad Lode Muyldermans toe tot het bestuur (officieel 1 januari 1965), in 1966 Jos De Smedt en Willy Peeters (hoewel Willy pas in 1968 officieel in Leuven werd genoteerd toen hij terugkeerde naar Puurs na een verblijf van een paar jaar in Mechelen).
De jaren zeventig
De jaren zeventig ademden een heel andere sfeer dan de voorafgaande na-oorlogse periode. Dat is te merken aan de activiteiten. De leeskring werd gesticht op initiatief van Ward Vanachter en Lode Muyldermans, er kwamen meer filmforums, toneelvoorstellingen en muzikale avonden. Ze werden ook beter voorbereid en achteraf geëvalueerd met een nabespreking. Om een groter publiek te bereiken werd de samenwerking met andere culturele verenigingen opgedreven. Er werden daguitstappen, natuurwandelingen en meerdaagse reizen georganiseerd. Jaarlijks werd Pinksteren een vast rendez-vous voor de eendagsreis. Het militante en romantisch nationalisme had intussen zijn aantrekkingskracht verloren. De invloed van de kerk verminderde. Het nationalistisch actieterrein werd verlegd naar de politiek. De overgang naar ons hedendaags cultureel aanbod gebeurde niet bruusk maar geruisloos.
In het begin van de jaren zeventig werd het bestuur aangevuld met tal van jonge mensen met een eigen inbreng. Het aantal bestuursvergaderingen werd opgedreven, telkens werd een verslag opgemaakt met strikte afspraken. Er werd gestart met werkgroepen waarin de taken van de verschillende verantwoordelijken nauwkeurig werden omschreven. Het archief werd voortaan minutieus bijgehouden, zowel de verslagen, de financiële toestand, de rapportering naar het hoofdbestuur als de documentatie en de briefwisseling. De activiteiten gingen in stijgende lijn, niet alleen wat het aantal, maar ook wat de kwaliteit betreft. Nieuw was ook dat de pers werd ingeschakeld, zowel om de culturele activiteiten aan te kondigen, als achteraf om een verslag in de kranten of de weekbladen op te nemen. De voorbereiding en de organisatie van de DF-stand op Pukema werd ernstig genomen, met de bedoeling het publiek warm te maken voor het DF-lidmaatschap. De public relations speelden voortaan een zeer grote rol.
Vanaf 1972 werd in het weekend voorafgaand aan Kerstmis jaarlijks een kerstconcert georganiseerd, dat tot op heden een succesvolle en druk bijgewoond evenement is gebleken.
Vanaf 1975 nam de leeskring het initiatief om, aansluitend bij een besproken roman, jaarlijks een auteur uit te nodigen. De avond “auteur te gast” werd een traditie die tot nu toe nog voortduurt.
In 1976 werd een eerste keer een buitenlandse reis georganiseerd naar Londen, in 1977 een driedaagse uitstap naar Parijs, later naar Straatsburg.
Het bestuur kende een vrij groot verloop; het is onbegonnen werk om al deze wijzigingen in dit beknopt bestek te registreren. We vermelden Dirk Aerts, die bestuurslid werd in Sint-Amands/Mariekerke en er nog actief is en Ward Vanachter, die na vele jaren inzet ontslag nam. Blijvers tot op de dag van vandaag zijn Roeland Van Cauwenberg (vanaf 1972) en Jos Vanachter (vanaf 1975). In 1977 werd Lode Muyldermans ondervoorzitter en vanaf 1979 voorzitter. Marcel Waumans bleef secretaris en penningmeester.
De stichting
Op zondag 9 april 1911 werd in Bornem een Davidsfondsafdeling opgericht. De plechtige “inhuldigingsvergadering” werd op paasmaandag 17 april georganiseerd. Ze werd gevolgd door een Vlaamse betoging voor heel het kanton Puurs. Datzelfde jaar al groeide de idee om ook in Puurs een afdeling te stichten, hoewel er heel wat voorstanders waren van een Klein-Brabantse afdeling. Op initiatief van onderpastoor Segers en na een gunstig advies van het “hoofdbestuur” werd op zondag 14 januari 1912 Davidsfonds Puurs boven de doopvont gehouden. Apotheker Vercauteren werd de eerste voorzitter, hoofdonderwijzer Jos. Van den Houte de “schrijver-penningmeester”. Uit het archief en uit persknipsels leren we dat de werking uitgesproken Vlaamsgezind, intensief en erg succesvol was. De 11-juliviering van 1914 is de laatste activiteit waar we weet van hebben. De vervlaamsing van de Gentse Universiteit was er een belangrijk thema. Of er nog enige werking was tijdens de oorlogsjaren, weten we niet.
De Heroprichting
De hiaat tussen 1912 en 1920 kan verklaard worden als een periode van ontreddering en daar zijn de oorlogsjaren niet vreemd aan geweest. Op 18 juli 1920 werd de “heroprichtingsvergadering” gehouden met 54 leden. Even later werd een bestuur gekozen met de heer Baeté, deurwaarder, als voorzitter en Jos. Van den Houte als secretaris-penningmeester. Een opmerkelijke figuur op de achtergrond was E.H. Van Linden, directeur van de Zusters Ursulinen, legeraalmoezenier tijdens de oorlog en oorlogsinvalide. Hij drukte duidelijk een sterk Vlaams-nationale stempel op de bloeiende werking. “Voordrachtavonden” en 11-julivieringen waaraan verenigingen uit de hele gemeente deelnamen, getuigen daarvan.
Een nieuw bestuur met Leopold Pepermans als voorzitter, Désiré De Keersmaeker als ondervoorzitter en E.H. Heylen als secretaris-penningmeester trad aan op 26 mei 1925. De klemtoon zou in de komende jaren meer op het christelijk aspect worden gelegd, hoewel cultuur zeker niet werd verwaarloosd. De aanwezigheid op de vergaderingen was spectaculair met “meer dan 500” als recordcijfer. 1929 was een topjaar met niet minder dan 371 leden.
In 1930 werd Oppuurs een zelfstandige afdeling, wat het ledenaantal tot 350 deed slinken. De bloeitijd was in 1932 over zijn hoogtepunt heen. Vergadering van16 januari 1933: “Niet veel volk. Het Davidsfonds telt maar 250 leden meer”. Dit is het laatste verslag dat werd opgetekend in het verslagboek van 1920 tot 1933 dat in ons bezit is. Voor het vervolg zijn we aangewezen op het archief van Davidsfonds Nationaal, dat door Kadoc in Leuven wordt bewaard, en een map met wat losse knipsels en rekeningen.
Crisis
In het begin van de jaren dertig werd het duidelijk dat de economische crisis zich ernstig liet voelen. Bij het rondhalen van de bijdragen stelde men vast dat ingevolge financiële moeilijkheden het ledenaantal in één klap met veertig terugliep. De verslaggeving in 1931-32 is bovendien erg summier en nauwelijks leesbaar. Vaak wordt niet het eens het onderwerp van de voordachtavond vermeld. Veel meer dan een opsomming is het niet. De gouden jaren waren voorbij. Sociale onrust stak de kop op en dat had ook zijn weerslag op het cultuurleven.
Vanaf 1934 werden de eertijds zo luisterrijke Guldensporenvieringen beperkt tot een Plechtige Eucharistieviering ter nagedachtenis van de overleden Davidsfondsleden. Tussen 1935 en 1939 werden nog wel degelijk activiteiten georganiseerd – zelfs meer dan men kon verwachten – maar de organisatie verliep erg wisselvallig met een dieptepunt in 1936.
Het bestuur, dat in 1935 het hoofd moest bieden aan de crisis, bestond o.m. uit Edgard Bosserez, voorzitter, Desiré De Keersmaecker, ondervoorzitter, E.H. Heylen en Karel Kerremans, verslaggevers.
De oorlogsjaren
Begin september 1939 was de oorlogsdreiging vanuit Duitsland zo ernstig geworden dat verschillende legerregimenten werden heropgericht en de afgezwaaide soldaten tot en met de lichtingen 1933 opgeroepen in een algemene mobilisatie.
Op 18 september richtte het Hoofdbestuur van het Davidsfonds aan alle afdelingen een rondschrijven, waaruit volgend citaat:
“Wij beleven zware dagen; voor het Davidsfonds des te zwaarder, omdat de gewone man in tijd van nood en druk al te gemakkelijk den rug toekeert aan de geestelijke waarden, die wij weten de hoogste te zijn, om zijn zorg heelemaal te wijden aan zijn materieelen kommer. Daaruit groeit kultuur-verlies, zoo niet kultuur-vijandigheid.
Daarom doen wij dringend beroep op den offergeest en de toewijding van onze afdeelingsbesturen: nu meer dan ooit moet kultuurwerk worden geleverd. Om het dreigende kultuurverval te keer te gaan. Om de kultuuraktie hoog te houden, en door die aktie ons volk zelf voor moreele inzinking te redden. Om onzen arbeid van de laatste 20 jaar niet te laten verloren gaan. Het Davidsfonds moet voortwerken!”
Gelet op de dreigende oorlogsomstandigheden drong men er dus op aan de culturele activiteiten niet te staken. Verder werden de taalgrieven van de soldaten in het leger gesteund en werd de Vlaamsvijandige pers aangeklaagd. Het hoofdbestuur vond het echter niet passend al te feestelijke avonden te organiseren. Men moest een zekere soberheid in acht nemen om geen teergevoeligheden te kwetsen. Het hoofdbestuur gaf er zich rekenschap van dat door de mobilisatie van leden de gezelschappen enigszins ontredderd zouden zijn en dat sprekers moeilijker waren aan te werven. In het rondschrijven werden enige suggesties gegeven. Ook deed men een oproep om de wederopgeroepenen gepaste lectuur te bezorgen.
Om de organisatie verder goed te laten verlopen werd gevraagd te laten weten of de verantwoordelijken van de afdelingen nog ter plaatse of integendeel gemobiliseerd waren. “Als er in de allereerste dagen geen antwoord binnenkomt, gaan wij uit van de veronderstelling dat inderdaad alles is gebleven zoals het was, en werken wij van hieruit voort op de bekende adressen”, schreef het hoofdbestuur. Dat er een klimaat van ontreddering aanwezig was, getuigt het feit dat men dit rondschrijven richtte aan de voorzitter, de secretaris en een bestuurslid “in de hoop ten minste één persoon te bereiken die het hoofdbestuur te woord kan staan. Wij vertrouwen erop dat de ergste ramp, oorlog, gespaard zal blijven.”
Dankzij deze oproep – en ondanks het uitbreken van de oorlog – werden nog steeds culturele activiteiten georganiseerd, zij het zeer beperkt.
De naoorlogse jaren
Na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog lag alles in puin, materieel en psychisch. Het zou nog jaren duren eer de culturele activiteiten weer het elan vonden van vroeger. Het aantal verwezenlijkingen kwam moeizaam op gang en onmiddellijk na de oorlog werd eerder de voorkeur aan ontspanning dan aan ernstige onderwerpen gegeven. Goochel- en zangavonden sierden de affiches, maar in gedachten was de oorlog nooit ver weg. Het archief dat DF-Puurs van deze periode ongetwijfeld ooit in bezit heeft gehad, is grotendeels verloren gegaan.
In de jaren vijftig kwam er een heropleving van het verenigingsleven. Het was de tijd van de “bonte avonden”, “de Vlaamse kermissen”, “de crochetwedstrijden”, “de benefietavonden voor het financieren van nieuwe klokken – “klokkenkermis” – of andere goede doelen. De culturele activiteiten ademden dezelfde na-oorlogse sfeer. Er was solidariteit onder de mensen. Ze ontmoetten elkaar op straat. De reislust was nog beperkt, er was geen TV en de filmzalen zaten vol.
De Vlaamsgezinden likten hun wonden; zij werden vaak over één kam geschoren met de collaborateurs. De gewone volksmens maakte het onderscheid niet. Op 11 juli werden nog wel koor- en strijdliederen gezongen, er werd nog wel met vendels gezwaaid, maar geleidelijk zou ook deze romantiek plaats moeten ruimen voor geëvolueerde opvattingen. Ten gevolge van de dynamitering van de oude IJzertoren trok de IJzerbedevaart opnieuw een massa overtuigde flaminganten. Davidsfonds Puurs legde samen met de gewestbond een autobus in om op die Vlaamse hoogdag iedereen de kans te geven op de bedevaartsweide aanwezig te zijn.
In 1950 zag de Puurse DF-bestuursploeg er als volgt uit:
Erevoorzitter E.H. Jozef Heylen,
voorzitter Edgard Bosserez,
ondervoorzitter: Desiré De Keersmaecker,
secretaris, penningmeester en contactpersoon E.H. onderpastoor J. De Roeck.
Bestuursleden waren: Karel Daelemans, Jos Peeters, Albert Verheyden, Achiel Weyns en Amand Verbruggen.
In 1953 kwam er een gevoelige uitbreiding. Raymond Van Assche verdween uit het bestuur, alle anderen bleven. Treden toe: Ernest Loncin, Fred Van Reeth, André Pauwels, Jan Peeters, Jos Scheers en Norbert Joos. Karel Daelemans werd hulpsecretaris.
Op het einde van de jaren vijftig was het oorlogsleed voorbij. Het verenigingsleven kreeg echter overal met een malaise te kampen. Na een tijdelijke heropleving met een groeiend aantal leden ontsnapte de afdeling Puurs evenmin aan een inzinking. De opkomst was meestal erg matig. Behalve voordrachtavonden en filmvoorstellingen vallen er weinig activiteiten te noteren.
In 1958 werd het bestuur nogmaals grondig gewijzigd:
Erevoorzitter werd Edgard Bosserez, die in moeilijke omstandigheden jarenlang voorzitter was geweest. Voorzitter werd Jozef Scheers en ondervoorzitter Jules Peeters, secretaris en contactpersoon mej. Irma Lettani, penningmeester Estella Tersago, andere bestuursleden waren Karel Daelemans, Amand Verbruggen, Jos Peeters, Marcel Waumans, Karel De Cock en André Pauwels.
Op 20 maart 1962 werd alweer een nieuw bestuur verkozen, waarin Lode Cuyckens voorzitter werd, Broeder Overste Aimé van de Broeders van Onze-Lieve-Vrouw van Oostakker ondervoorzitter en Marcel Waumans secretaris. Arthur Hofmans, Paul Van den Bergh, Hypoliet Peeters en Paul Van der Linden traden als nieuwe leden toe tot het bestuur. De vroegere voorzitter Edgard Bosserez bleef erevoorzitter.
In 1964 werd Hypoliet Peeters ondervoorzitter. In 1964 trad Lode Muyldermans toe tot het bestuur (officieel 1 januari 1965), in 1966 Jos De Smedt en Willy Peeters (hoewel Willy pas in 1968 officieel in Leuven werd genoteerd toen hij terugkeerde naar Puurs na een verblijf van een paar jaar in Mechelen).
De jaren zeventig
De jaren zeventig ademden een heel andere sfeer dan de voorafgaande na-oorlogse periode. Dat is te merken aan de activiteiten. De leeskring werd gesticht op initiatief van Ward Vanachter en Lode Muyldermans, er kwamen meer filmforums, toneelvoorstellingen en muzikale avonden. Ze werden ook beter voorbereid en achteraf geëvalueerd met een nabespreking. Om een groter publiek te bereiken werd de samenwerking met andere culturele verenigingen opgedreven. Er werden daguitstappen, natuurwandelingen en meerdaagse reizen georganiseerd. Jaarlijks werd Pinksteren een vast rendez-vous voor de eendagsreis. Het militante en romantisch nationalisme had intussen zijn aantrekkingskracht verloren. De invloed van de kerk verminderde. Het nationalistisch actieterrein werd verlegd naar de politiek. De overgang naar ons hedendaags cultureel aanbod gebeurde niet bruusk maar geruisloos.
In het begin van de jaren zeventig werd het bestuur aangevuld met tal van jonge mensen met een eigen inbreng. Het aantal bestuursvergaderingen werd opgedreven, telkens werd een verslag opgemaakt met strikte afspraken. Er werd gestart met werkgroepen waarin de taken van de verschillende verantwoordelijken nauwkeurig werden omschreven. Het archief werd voortaan minutieus bijgehouden, zowel de verslagen, de financiële toestand, de rapportering naar het hoofdbestuur als de documentatie en de briefwisseling. De activiteiten gingen in stijgende lijn, niet alleen wat het aantal, maar ook wat de kwaliteit betreft. Nieuw was ook dat de pers werd ingeschakeld, zowel om de culturele activiteiten aan te kondigen, als achteraf om een verslag in de kranten of de weekbladen op te nemen. De voorbereiding en de organisatie van de DF-stand op Pukema werd ernstig genomen, met de bedoeling het publiek warm te maken voor het DF-lidmaatschap. De public relations speelden voortaan een zeer grote rol.
Vanaf 1972 werd in het weekend voorafgaand aan Kerstmis jaarlijks een kerstconcert georganiseerd, dat tot op heden een succesvolle en druk bijgewoond evenement is gebleken.
Vanaf 1975 nam de leeskring het initiatief om, aansluitend bij een besproken roman, jaarlijks een auteur uit te nodigen. De avond “auteur te gast” werd een traditie die tot nu toe nog voortduurt.
In 1976 werd een eerste keer een buitenlandse reis georganiseerd naar Londen, in 1977 een driedaagse uitstap naar Parijs, later naar Straatsburg.
Het bestuur kende een vrij groot verloop; het is onbegonnen werk om al deze wijzigingen in dit beknopt bestek te registreren. We vermelden Dirk Aerts, die bestuurslid werd in Sint-Amands/Mariekerke en er nog actief is en Ward Vanachter, die na vele jaren inzet ontslag nam. Blijvers tot op de dag van vandaag zijn Roeland Van Cauwenberg (vanaf 1972) en Jos Vanachter (vanaf 1975). In 1977 werd Lode Muyldermans ondervoorzitter en vanaf 1979 voorzitter. Marcel Waumans bleef secretaris en penningmeester.